Op 1 januari 2024 treedt de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) in werking. Deze wet brengt een aantal wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek op het gebied van de aannemingsovereenkomst met zich mee.
In verschillende publicaties op het internet wordt gesteld dat door de invoering van de Wkb de positie van de aannemer aanzienlijk wordt verslechterd. Zo zou, zodra de opdrachtgever een klacht heeft over het geleverde werk, de aannemer altijd moeten bewijzen dat er wel degelijk goed werk is geleverd. Dit zou een zogeheten "omkering van bewijslast" betekenen. Niet de opdrachtgever zou moeten bewijzen dat er sprake is van een gebrek, maar de aannemer zou moeten bewijzen dat er geen sprake is van een gebrek.
Deze beweringen berusten op een hardnekkig misverstand. De Wkb leidt niet tot omkering van de bewijslast. Wel is sprake van een vergroting van de aansprakelijkheid van de aannemer. Hoe zit dat precies?
Wie eist bewijst
In het civiele recht (waar het bouwrecht deel vanuit maakt) geldt het uitgangspunt: degene die iets stelt moet zijn stelling, als deze door de andere partij gemotiveerd wordt betwist, bewijzen. Populair gezegd soms: "wie eist bewijst". In de bouw betekent dit dat als de opdrachtgever stelt (beweert) dat de aannemer het werk niet naar behoren heeft verricht c.q. er sprake is van een gebrek en de aannemer dat ontkent, het aan de opdrachtgever is om te bewijzen dat en waarom de aannemer niet gedaan heeft wat hij volgens de overeenkomst had moeten doen. Dat geldt zowel in de situatie waarin de opdrachtgever van de aannemer verlangt dat deze alsnog zijn verplichtingen nakomt (overgaat tot herstel) als in de situatie waarin de opdrachtgever een schadevergoeding vordert.
Dit wettelijk uitgangspunt verandert met de invoering van de Wkb niet. Ook de meeste verweren die de aannemer tegen een stelling zoals hiervoor bedoeld van de opdrachtgever kan voeren veranderen niet. Zo kan de aannemer betwisten dat sprake is van een gebrek of aanvoeren dat de opdrachtgever niet tijdig heeft geklaagd, de vordering van de opdrachtgever is verjaard, de opdrachtgever door hem tijdig is gewaarschuwd, de opdrachtgever niet of niet op tijd heeft betaald, etc.
Maar wat verandert er dan wel?
Op dit moment is in de wet geregeld dat de aannemer na de oplevering van het werk niet meer aansprakelijk is voor gebreken die de opdrachtgever bij de oplevering had moeten en kunnen ontdekken. Dit betekent dus dat als de opdrachtgever met een klacht over het werk komt nadat de oplevering heeft plaatsgevonden, de aannemer erop kan wijzen dat hij niet meer aansprakelijk is omdat de betreffende klacht tijdens de oplevering al bestond en de opdrachtgever het gebrek maar had moeten zien en melden.
Aansprakelijkheid ná oplevering
Na intreding van de Wkb wordt deze situatie in die zin gewijzigd dat de aannemer aansprakelijk blijft voor gebreken die bij de oplevering van het werk niet zijn ontdekt "tenzij deze gebreken niet aan de aannemer zijn toe te rekenen". De aannemer kan zich er dan dus niet meer op beroepen dat als uitgangspunt heeft te gelden dat hij niet meer aansprakelijk is omdat de oplevering heeft plaatsgevonden, maar zal wel mogen stellen en zo nodig moeten bewijzen dat de gebreken niet aan hem zijn toe te rekenen. Het betreffende gebrek zou dan moeten zijn veroorzaakt door feiten en omstandigheden die geheel zijn gelegen buiten de invloedssfeer van de aannemer.
Onveranderd blijft daarbij dat het aan de opdrachtgever is om te stellen en bewijzen dat er sprake is van een gebrek dat voortvloeit uit de niet-nakoming door de aannemer van een verplichting uit de aannemingsovereenkomst.
Gepubliceerd op 29 september 2023